zondag 25 april 2010

Geheugen

Tijdens ons zondagavondeten gebeurt het nogal eens dat G. en ik in een nostalgische bui geraken en jeugdherinneringen uit een bepaalde periode proberen op te halen. Opvallend is daarbij dat G. heel vaak exact weet te vertellen wat ze beleefd heeft en dat ik daarentegen keer op keer tot de teleurstellende conclusie kom dat ik me nauwelijks iets weet te herinneren, in dit geval van onze ongetwijfeld woelige middelbareschooltijd. G. ziet haar bureau waar ze huiswerk aan deed glashelder voor zich; ik kan me niet herinneren of ik überhaupt ooit huiswerk maakte. G. herinnert zich heel duidelijk dat ze absoluut niet zenuwachtig was voor haar eindexamen. Van mijn examen weet ik alleen nog dat ik geslaagd ben omdat een van mijn leerkrachten me in een genereuze bui een tiende van een punt cadeau deed om de twee vijven op m’n eindlijst te compenseren. En dat deed hij alleen maar omdat de wiskundeleraar op het Bonaventuracollege een oom van me was.
Misschien waren ze ook wel blij dat ze van me af waren, maar ook dat kan ik me niet herinneren. G. vroeg me bijvoorbeeld wat ik na schooltijd altijd deed. Vermoedelijk was het niet zo dat ik huiswerk ging maken, want - dat herinner ik me gek genoeg nog wel - huiswerk schreven we altijd over van Coby Odijk of - in geval van Latijnse of Griekse vertalingen - van Benjamin Ruijsenaars. (In het onthouden van namen ben ik blijkbaar wel goed.) Nu ik erover nadenk weet ik nog wel dat ik voor het mondelinge examen aardrijkskunde zo zenuwachtig was , dat ik niet meer kon reproduceren dat Nederland een zeeklimaat heeft, maar dat komt waarschijnlijk omdat ik dat voorval als een grappige anekdote beschouw en het verhaal bij de borrelpraat ook als zodanig presenteer. Een echt diepzinnige herinnering zou ik het niet willen noemen.

Tot op de dag van vandaag betreur ik het feit dat ik tijdens mijn middelbareschooltijd zo onbewust met m’n leven bezig ben geweest. De feiten uit die tijd (i.c. mijn eindexamencijferlijst in combinatie met de paar herinneringen die ik nog wel heb) wijzen er echter op dat ik er een behoorlijk zootje van gemaakt moet hebben. Als er in die tijd al enige sprake was van een bepaald talent, heb ik dat talent zeker niet ten volle benut.
Dat er in m’n onderbewustzijn toch iets moet achtergebleven zijn, bewijst het feit dat ik vanavond zonder moeite het begin van een Latijnse tekst van Livius kon aanvullen. G. begon aarzelend met ‘Ab urbe …’ , wat ik spontaan aanvulde met ‘… condita’. Vraag me niet wat de bijbehorende historie inhoudt, maar de woordcombinatie zit blijkbaar in een van m’n geheugenlades geramd.

Is er nog iemand onder de lezers van deze column die de twee boeken Tirocinicum Graecum nog in de kast heeft liggen? Ook de Via Recta heb ik na m’n examen ritueel verbrand (of gewoon in de vuilnisbak gekieperd, dat kan ik me niet meer heugen.) Wil die iemand die boeken misschien een keertje aan mij uitlenen? Wie weet helpt dat om bij mij weer enige herinneringen op te laten borrelen. Want hoe langer ik dit grote vergeten z’n gang laat gaan, hoe groter de gaten in m’n geheugen worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten