maandag 27 februari 2012

Voetballen

Bij mij in de straat voetbalt regelmatig een groepje jongens. Niet met twee doelen en een groot veld, maar gewoon op de rijbaan met één goal. Ze spelen een spel dat ik vroeger ook speelde; wij noemden het toen ‘tienen’. Het lijkt erop dat de spelregels niet erg veranderd zijn. De bal moet hooggehouden worden en er mag alleen via volleys, kopballen of andere hoog gehouden ballen uit de lucht gescoord worden. Als je naast het goal (een hek met een coniferenheg erachter) schiet, moet je in het doel gaan staan. Als er gescoord wordt, krijgt de doelman een punt in mindering (iedereen begint met tien punten). Zodra iemand nul punten heeft volgt een heuse lijfstraf. Wij hadden vroeger gewoon verloren, maar de jeugd van tegenwoordig vindt dat blijkbaar watjesgedoe. De nulpunter moet zich omdraaien, gebukt gaan staan, waarna alle anderen vanaf een afstand van een meter of drie zo hard mogelijk op zijn achterwerk of rug mogen schieten. Gelukkig wordt er in de praktijk nog behoorlijk vaak gemist, maar ik heb ook een paar voltreffers mogen aanschouwen. Het slachtoffer houdt zich doorgaans goed, want au roepen is natuurlijk ook not done. Iedereen ondergaat dit tafereel zonder mopperen en niemand denkt er ook maar een seconde over na om dit ritueel af te schaffen. Wel is het zo dat ik jongens die een aantal jaren geleden aan dit spel meededen, niet meer zie. Of nee, ik zie ze af en toe nog wel, maar dan achter een kinderwagen. Blijkbaar is de deze vorm van voetbalmarteling niet geheel te rijmen met pril vaderschap.

Toen ik nog in Leiden woonde, voetbalde ik elke zondag met een stel kameraden. Benodigdheden: een bal, vier pilonnetjes die als doelpaal dienst deden, een goed humeur en een redelijke opkomst. Nu ik in Ruurlo woon, doe ik precies hetzelfde, met dien verstande dat we niet met pilonnen maar met goaltjes - weliswaar anderhalve meter breed en nog geen meter hoog - spelen. En ik durf te wedden dat, als ik ooit nog eens weer naar Leiden terug zou verhuizen, die kameradengroep me weer met open armen zou ontvangen: met stramme benen, grijs dan wel kaal, buikig en wellicht kortademiger dan vroeger, maar nog even enthousiast. Nog altijd kun je aan de bewegingen van mensen aflezen dat ze ooit een goede voetballer geweest moeten zijn. En als ik bijvoorbeeld naar Groningen zou verhuizen, zou ik ongetwijfeld weer een ander groepje oude voetbalfanaten kunnen vinden om een balletje mee te trappen.

Het zou een mooi onderwerp voor een afstudeerscriptie sociologie zijn: het ouwelullenvoetbal. Wat drijft deze mensen? Hoe ontstaat zo’n clubje? Wie bepaalt de regels en welke etiquettes en gedragsregels gelden er?
Het is toch eigenlijk zot dat een mens zich vrijwillig blootstelt aan al die keiharde schoten op het doel; regelmatig staan de blauwe plekken op dijen en schenen, want de bal met je handen tegenhouden mag natuurlijk niet. Iedereen is overigens even aardig voor elkaar - er moet tenslotte maandag weer gewoon gewerkt worden. Slidings zijn uit den boze, naar elkaars schenen schoppen uiteraard ook, in de hekken duwen gebeurt alleen voor de lol. Iedereen is bloedfanatiek, maar wel op een nette manier. Als de tegenstander een mooie goal maakt, wordt er ook door de tegenstanders geapplaudisseerd. Als er zich een nieuweling aanbiedt, wordt hij (meestal is het inderdaad een hij) warm onthaald en veelvuldig de bal gegund. Er gelden ongeschreven regels die ooit misschien tijdens een ‘oprichtingsvergadering’ zijn besproken:
1. het gaat altijd door;
2. bij ongelijke aantallen hoeft er door het ene team maar drie keer gescoord te worden (tegenover het andere vijf keer);
3. om te kunnen scoren moet je over de ‘middellijn’ zijn, tenzij je met een man minder speelt;
4. we stoppen pas als er een team de vijf bereikt heeft of als we allemaal dood neergevallen zijn;
5. ook als het donker is, gaan we gewoon door;
6. Adriaan moet overspelen, maar vergeet regelmatig dat dit in de statuten staat;
7. Hans moet per wedstrijd minstens twee keer naar de kant om even te pissen;
8. één keer per jaar wordt er gewokt.

Het zou een mooie eredivisiecompetitie opleveren als daar dezelfde regels gehanteerd zouden worden als bij ons ‘voetballen achter Fokkink’. Stel je voor dat de spelers het veld pas mogen verlaten als er vijf doelpunten zijn gescoord. Stel je voor dat spelers hun tegenstanders na een mooie actie een compliment zouden geven. Stel je voor dat er geen scheidsrechters nodig zouden zijn omdat de spelers het allemaal zelf wel oplossen. Stel je voor dat fatsoen prevaleert boven eigenbelang.
Waarbij ook dit ogenschijnlijk sportieve verhaal toch weer maatschappijpolitiek tintje krijgt.

zaterdag 25 februari 2012

Verzamelingen


Er zijn nogal wat mensen die moeite hebben met het weggooien van spullen. Schijnbaar zit er in iedereen een oerdrift om dingen te verzamelen.
Zelf had ik vroeger afwisselend een verzameling speldjes, suikerzakjes, postzegels, sigarenbandjes of (zelfs een keer) jojo’s. Vooral mijn verzameling autospeldjes herinner ik me nog goed. Ik rustte niet voordat ik in mijn beperkte vriendjeskring iemand gevonden had van wie ik het speldje van Mercedes of Chevrolet kon aftroggelen. Die speldjes stopte je dan in een grote map, die aan de binnenkant bestond uit bladzijdes van blauw skaileer, waarin allemaal gaatjes geponst waren, en waarin de speldjes dan hun plekje kregen. Pas bij een verzameling van ongeveer 150 van die speldjes begon het ergens op te lijken.

Dat stadium heb ik echter nooit kunnen bereiken. Blijkbaar was ik niet fanatiek genoeg. Na een tijdje lag het album toch weer te verstoffen op de vliering. De map moet een keer door mijn moeder opgeruimd zijn, iets wat ik 45 jaar na dato uiteraard zeer betreur. Ik had graag nog een keertje met mijn mooiste exemplaar (de Porsche) door het dorp willen paraderen.

Ik ken iemand die verzamelt verzamelingen. Pas geleden moest hij verhuizen. Dat moet een crime geweest zijn. Alleen al voor zijn verzameling stripalbums moesten er acht Billy’s van Ikea gedemonteerd en weer in elkaar gezet worden. Zijn nieuwe huis is een stuk kleiner dan het oude, dus er is heel wat schuifwerk aan te pas gekomen om alles kwijt te kunnen. Het schijnt dat er midden in de huiskamer een muur van kasten is opgetrokken, waarlangs het uiterst moeizaam manoeuvreren is. Maar zoals mijn moeder altijd zei (ikzelf verzamel toepasselijke spreuken): “Iedere gek zijn gebrek”

Mensen met een verzamelwoede zijn vaak ook een beetje apart als het gaat om rangschikken en archiveren van de verzameling. Mijn boekenverzameling staat op alfabet, maar een echte verzamelaar hanteert andere ordeningsprincipes: thema, datum van uitgifte, formaat, kleur, waarde, en ik weet niet hoeveel andere mogelijkheden er zijn om collecties in te delen. (Een aardig artikel hierover kun je lezen op www.webuplease.nl/joostzwagerman/Je boekenbezit is een landkaart van je ziel.pdf)

Er zijn vast mooie studies gedaan over het fenomeen verzamelen. ‘ In de dieptepsychologie wordt verzamelen gezien als een sublimatie van eten. Verzameldrang is een obsessieve- karaktereigenschap’, aldus Wikipedia. ‘Iemand die last heeft van verzamelwoede is vrijwel de hele dag bezig met het verzamelen, waarbij het verzamelen door de patiënt zelf niet als problematisch wordt ervaren en zelfs als een nuttige en aangename bezigheid gezien wordt’.

Dat verzamelen een aangename bezigheid is wil ik wel beamen. Mijn vader heeft menig vrij uurtje besteed aan zijn postzegelverzameling. Als wij vroeger aan onze moeder vroegen waar papa was, dan was het antwoord vaak (een beetje denigrerend klonk het): “Die zit met zijn postzegels te spelen”. Toen ik eenmaal voor de klas stond heb ik ook een tijdje postzegels verzameld, met als achterliggende gedachte er mijn geschiedenislessen mee op te fleuren. Verder dan de niet-zeldzame zegels kwam ik niet en dat opfleuren van de geschiedenislessen is ook nooit echt gelukt. De kinderen uit mijn klassen hadden meer belangstelling voor voetbalplaatjes, wuppies, bonkies en allerlei andere nieuwlichterijen.

Als je het goed beschouwt, is verzamelen eigenlijk een onzinnige bezigheid. Niet zelden blijkt na aanschaf van een gewild verzamelobject de teleurstelling groot te zijn. Je hebt wat je ‘altijd had willen hebben’. Ja, en nu? Met geen mogelijkheid zal ik ooit al de door mij verzamelde (gekochte) boeken lezen, laat staan in het hoofd opslaan. Kees van Kooten beweert in zijn verhalen regelmatig dat hij als hij ‘eindelijk eens tijd heeft, al zijn cd’s nog een keer zal beluisteren, al zijn gereedschap eens netjes zal ordenen en al zijn oude Playboys en Humo’s zal inventariseren.’ Ammehoela, maak dat je grootje wijs, dat zal never nooit niet gebeuren.

Acht jaar geleden heeft mijn vader zijn immense postzegelverzameling verkocht. Ooit hoopte hij dat het een prettig appeltje voor de dorst zou opleveren. Helaas bleek dat een waanidee. Zijn collectie bleek toch niet zo zeldzaam te zijn als hij dacht. Hij kon van de opbrengst net de garage betalen die zijn auto moest ontdeuken. De deuk die hij opgelopen had op weg naar de postzegelveiling.