donderdag 23 september 2010

Neuspeuteren

De (veronder)stelling dat het opeten van de opbrengst van je eigen neuspeuterbezigheden gezond is, heeft de Kolderbokaal gewonnen.
Het was voor het eerst dat ik las over het bestaan van deze prijs. De bedoeling van deze onderscheiding is duidelijk. Laat je gedachten maar eens flink de vrije loop en laat je verleiden tot het niet bewandelen van de gebaande paden. Een idee kan niet maf genoeg zijn; als je de wetenschap er op loslaat, zouden er zomaar relevante toepassingen uit kunnen rollen. En hoewel de ideeën een serieuze component in zich moeten hebben, richt de aandacht zich toch vooral op het lachwekkende karakter van de onderzoeksvoorstellen.

Neuspeuteren vind ik op zich al gezond. Er gaat iets rustgevend van uit. Misschien is het wel beter het niet al te opzichtig te doen (en zeker in een groot gezelschap of een klas vol met kinderen), maar als ik in m’n eentje ben, leef ik me met veel enthousiasme uit. Het consumeren van het resultaat gaat me echter te ver. Als ik Wim Steman (de winnaar van bovengenoemde prijs) moet geloven, is het feit dat ik dat nalaat wellicht de oorzaak van mijn zwakke afweersysteem.
Mocht het onderzoek inderdaad de veronderstelde uitkomst hebben, voorzie ik naast de lessen gezond gedrag, hoe poets ik mijn tanden, hoe bedien ik het navigatiesysteem in een auto en wat is de slimste manier om 56732 te delen door 143, ook een stimuleringsprogramma neuspulken, met voor de diehards een vervolgcursus ‘bullebakken eten’.

Een ander onderzoeksvoorstel, dat een eervolle vermelding kreeg, ging over het corrigeren van de toetsen van kinderen. Het gebruik van een groene in plaats van een rode pen zou wel eens een positieve invloed hebben op de motivatie. Wat mij betreft oud nieuws, want dat doet volgens mij half onderwijzend Nederland al. Ik weet echter niet zeker of het ooit wetenschappelijk is onderzocht. Zelf had ik altijd een broertje dood aan het nakijken van het werk van de kinderen. Het gebruik van een groene pen maakte voor mij geen bal verschil. Het aantal krulletjes in het gecorrigeerde werk was voor veel kinderen (met name meisjes) veel belangrijker dan de kleur van de gebruikte pen. En als je veel strepen hebt, maakt het volgens mij ook weinig uit of die strepen rood, groen of pimpelpaars met een goud randje zijn. Strepen zijn strepen, en die motiveren sowieso niet.
Maar nogmaals, wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt voor zover ik weet, dus mevrouw Boerefijn (van het voorstel) mag wat mij betreft haar gang gaan.

Hierbij wil ik ook graag een duit in het zakje doen. Een beetje laat, maar misschien kan ik meedoen aan de verkiezingen van volgend jaar.

Mijn stelling (we blijven in de sfeer van rood): kinderen met rood haar leveren mindere (school)prestaties dan kinderen met een andere haarkleur. Door hun rode haar staan ze vaak alleen, worden geplaagd of gepest, worden depressief, gaan minder presteren, worden voor dom versleten, en gaan nog minder presteren. Zo klaar als een klontje.
Of misschien is het wel omgekeerd: kinderen met rood haar leveren betere prestaties: ze dragen hun haar met trots, zijn blij te behoren tot een minderheid en putten daar kracht uit. Ze voelen zich speciaal, want rood haar is prachtig.
Ik ga nog even door: kinderen die een leerkracht met rood haar hebben, leveren mindere prestaties dan kinderen die een juf of meester met ‘gewoon’ haar hebben. Of: kinderen met rood haar zijn gebaat bij een meester of juf met rood haar. Of: de toename van het geweld in de samenleving in het algemeen en de debilisering van de programma’s op de Nederlandse televisie in het bijzonder is omgekeerd evenredig aan de afname van het aantal roodharigen in Nederland. Zo op het eerste gezicht totaal onzinnig, maar we weten niets zeker voordat het wetenschappelijk is bewezen of weerlegd.

Als je eenmaal begonnen bent, is de stroom ideeën niet meer te stoppen. Die prijs kan me volgend jaar niet meer ontgaan.

zaterdag 11 september 2010

Geen kop en geen staart

Gisterenavond realiseerde ik me ineens dat het weekend alweer voor de deur stond, terwijl ik het gevoel had dat het vorige nog niet eens was afgelopen. De dagen rijgen zich in een duizelingwekkende snelheid aaneen en ze lijken allemaal op elkaar. Het enige verschil tussen doordeweekse en de weekenddagen is dat er op zater- en zondag vlees dan wel vis + wijn op tafel komt. Op zich voldoende reden om naar het weekend te verlangen, hoewel de werkdagen ook hun charme hebben omdat je op die dagen ongestraft acht uur achter je computer mag zitten zonder dat je door een schuldgevoel van ‘werk je ook al in het weekend?’ gekweld wordt.

Ruurlo stort zich dit weekend op de jaarlijkse septemberfeesten. Optochten, versierde straten, buurtbarbecues, zeskampen, biertappen op zo’n beetje elke hoek van het dorpsplein en feestterrein. Het gaat allemaal langs me heen, het is niet aan mij besteed.

In het Volkskrantmagazine van dit weekend staat een interview met de bloedmooie (blond haar, groene ogen) schrijfster Marion Pauw. Een van haar uitspraken is dat veel van de mannen die zij kent zo ongelooflijk saai zijn. Bij het lezen daarvan bekruipt mij dan gelijk de gedachte: zou ze dat ook van mij denken.

Regelmatig verzuchten G. en ik na een copieus maal (vanavond - 11 september - hebben we in een zonovergoten tuin gegeten) - vrij naar Van’t Reve: ‘en nu rustig wachten tot de dood intreedt’. Waarna we giechelend van de soldaat gemaakte wijn tot de conclusie komen dat we het nog zo slecht niet hebben. Dan slaat de stemming ineens om bij de gedachte dat die mallotige Wilders vanavond zijn speech in New York gaat houden. Als dat maar goed gaat.

Gelukkig verdrijft het gesprek over de boeken die we momenteel aan het lezen zijn die sombere wolk weer. Ik ben zelf weer (voor de derde keer) bezig met ‘Surrogaten voor Murk Tuinstra’ waarin Vestdijk op onnavolgbare wijze de vriendschappen van de jonge Anton Wachter beschrijft. Het is zo mooi omdat het zo herkenbaar is en omdat Vestdijk in zulke rijke taal de beleving van een jongen van acht jaar weet te beschrijven zonder kinderachtige taal te gebruiken. Ineens roept G. uit dat ik gewoon ook een Anton Wachter ben! Ik was ook zo’n jongen met onbereikbare liefdes, met Kees-de-jongen-fantasieën, bevliegingen en rivaliteiten. En wederom liggen we giechelend onder tafel.

Ze heeft gelijk.