zaterdag 11 september 2010

Geen kop en geen staart

Gisterenavond realiseerde ik me ineens dat het weekend alweer voor de deur stond, terwijl ik het gevoel had dat het vorige nog niet eens was afgelopen. De dagen rijgen zich in een duizelingwekkende snelheid aaneen en ze lijken allemaal op elkaar. Het enige verschil tussen doordeweekse en de weekenddagen is dat er op zater- en zondag vlees dan wel vis + wijn op tafel komt. Op zich voldoende reden om naar het weekend te verlangen, hoewel de werkdagen ook hun charme hebben omdat je op die dagen ongestraft acht uur achter je computer mag zitten zonder dat je door een schuldgevoel van ‘werk je ook al in het weekend?’ gekweld wordt.

Ruurlo stort zich dit weekend op de jaarlijkse septemberfeesten. Optochten, versierde straten, buurtbarbecues, zeskampen, biertappen op zo’n beetje elke hoek van het dorpsplein en feestterrein. Het gaat allemaal langs me heen, het is niet aan mij besteed.

In het Volkskrantmagazine van dit weekend staat een interview met de bloedmooie (blond haar, groene ogen) schrijfster Marion Pauw. Een van haar uitspraken is dat veel van de mannen die zij kent zo ongelooflijk saai zijn. Bij het lezen daarvan bekruipt mij dan gelijk de gedachte: zou ze dat ook van mij denken.

Regelmatig verzuchten G. en ik na een copieus maal (vanavond - 11 september - hebben we in een zonovergoten tuin gegeten) - vrij naar Van’t Reve: ‘en nu rustig wachten tot de dood intreedt’. Waarna we giechelend van de soldaat gemaakte wijn tot de conclusie komen dat we het nog zo slecht niet hebben. Dan slaat de stemming ineens om bij de gedachte dat die mallotige Wilders vanavond zijn speech in New York gaat houden. Als dat maar goed gaat.

Gelukkig verdrijft het gesprek over de boeken die we momenteel aan het lezen zijn die sombere wolk weer. Ik ben zelf weer (voor de derde keer) bezig met ‘Surrogaten voor Murk Tuinstra’ waarin Vestdijk op onnavolgbare wijze de vriendschappen van de jonge Anton Wachter beschrijft. Het is zo mooi omdat het zo herkenbaar is en omdat Vestdijk in zulke rijke taal de beleving van een jongen van acht jaar weet te beschrijven zonder kinderachtige taal te gebruiken. Ineens roept G. uit dat ik gewoon ook een Anton Wachter ben! Ik was ook zo’n jongen met onbereikbare liefdes, met Kees-de-jongen-fantasieën, bevliegingen en rivaliteiten. En wederom liggen we giechelend onder tafel.

Ze heeft gelijk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten